mijn lichaam loopt leeg tot aan de voet van de berg
waar de zon nog niet kwam maar licht is mijn lijf
mijn hand grijpt de schenen gerafeld en duwt mij hoog
zo licht en ontvangend de steen neemt mij op
heb honger naar hoger ben vol van de draai
het wricht in de weg
de randen de paden zijn ruw
beweging is schijn en los van de grond
mijn knieën verlangen wat ronder te zijn
langs de huid van de rots in hellen gevangen
vol loopt mijn zwoegen zie water in rust
ver van het zwellen nabij zijn de stromen
het knellen van bloed en om gaat de zon
langs spitsen van hoger en dieper het middel
van steen en staan van ranke kolommen waarover ik rijs
mijn ruimende ribben voeden de tijd
rond de heupen de kom van een beek
in de hals van de helling en neer van mijn kin
druipt zout dat weet niet waarheen
ook ik nu met vaart vlak onder de top begin nu te dalen
vol van de lucht en ogen licht van het leeg
terug naar de kleuren buiten de berg
|